Bijbelse beestenboel - Op adelaarsvleugels Bijbelse beestenboel - Op adelaarsvleugels
In deze en de komende maanden wil ik enkele vaak voorbijgelopen personages uit de Bijbel naar voren halen: de dieren. De schrijvers van de Bijbelboeken en verhalen hadden een heel ander perspectief dan wij: zij hielden zich nog niet bezig met natuurbehoud, ecologie, het redden van bedreigde diersoorten. Toch, als je vanuit ons perspectief naar Bijbelse dierverhalen kijkt, gaan de dieren op verrassende manieren tot ons spreken.



Een van de meest majestueuze vogels die in de Bijbel voorkomen is de adelaar of de arend (dat zijn twee verschillende woorden voor dezelfde vogel).

De Bijbel is geen ornithologisch (vogel-)handboek. Er staan bovendien geen plaatjes bij zoals in de ANWB-vogelgids. Om dieren- en vogelnamen uit de Bijbel te vertalen is nog wel een hele klus. Het is lang niet altijd duidelijk welk dier nu precies bedoeld wordt. Soms kiezen Bijbelvertalers voor de vertaling met ‘adelaar’, en soms met ‘gier’, dit afhankelijk van de context. Nogal een verschil.

Gaat het om de adelaar, dan zie je al snel beelden terug komen die verwijzen naar de snelheid en de kracht van deze prachtige vogel, en naar zijn indrukwekkende vleugels. In het laatste Bijbelboek Openbaring is er sprake van een imposant visioen: vier dieren voor de troon in de hemel, die eruitzien als een leeuw, een stier, een mens en een adelaar. De kerkelijke traditie en verbeelding heeft in deze vier dieren de vier evangelisten gezien. Johannes is dan de adelaar, vanwege zijn poëtische en verheven taalgebruik.





Soms wordt het beeld van de adelaar gebruikt als bemoediging. In Jesaja 40:31 wordt de ballingen in Babylon een hart onder de riem gestoken:

‘Wie hoopt op de HEER krijgt nieuwe kracht:
hij slaat zijn vleugels uit als een adelaar,
hij loopt, maar wordt niet moe,
hij rent, maar raakt niet uitgeput.’

Soms wordt er een vergelijking gemaakt tussen de adelaar en God, zoals in Deuteronomium 32:11:

‘Zoals een arend zijn nest beschermt
en boven zijn jongen zweeft,
zo spreidde de HEER zijn vleugels uit
en droeg zijn volk op zijn wieken.’

Huub Oosterhuis heeft hiervan een schitterende vertolking gemaakt:

‘Die mij droeg op adelaarsvleugels
die mij hebt geworpen in de ruimte;
en als ik krijsend neerviel
mij ondervangen met uw wieken
en weer opgegooid
totdat ik vliegen kon
op eigen kracht
op eigen kracht.’

Hier is nog het beeld van een jong dat het leven moet leren, dat op eigen kracht het moet leren uithouden in de spanningen en conflicten van het leven. Gaandeweg het leven kun je het vliegen leren: op eigen benen staan, relativeren, je emoties leren beheersen, om te gaan met wat er op je afkomt. Niet iedereen leert dat of is dat gegund.

Ik weet niet wie zich in onze ouder wordende gemeente zo krachtig als een adelaar voelt. Misschien de kinderen of jongvolwassenen. Bij het ouder worden rijg je levenservaringen aan verlieservaringen, nemen je krachten af, en vraag je je soms moedeloos af waar het met de wereld naartoe gaat.

De dichter Anton Ent verwoordt de ervaring dat je in verschillende fases van je leven tegen een afgrond aan kunt kijken en levensgroot de vraag hebt of je het wel zal kunnen redden.
Ook hij speelt met het beeld van opgevangen worden door de adelaar, zonder deze vogel te noemen. Het gedicht staat op p. 350 van ons liedboek. Let op: in de eerste druk is het woord ‘niet’ weggevallen in de tweede en derde regel. Dat is later weer gecorrigeerd. Je zou een heel gesprek kunnen hebben of je het woordje juist wel of niet erbij zou willen lezen.

‘Val

Een pad gedragen langs afgronden, zal ik het redden?
Van gedragen worden wil ik niet weten.
De zon steekt, in uw schaduw kan ik niet rusten.

Voortdurend mist mijn voet een steunpunt,
een draagvlak, zodat ik voortdurende val

en maar val. Totdat ik sta, totdat ik zing.’


Eeuwout Klootwijk
terug